Volksgeloof en dialect

Uit Wiki Raamsdonks Historie

In de huidige maatschappij is het volksgeloof tot een marginaal verschijnsel verworden. We zijn de tijd van het geloof in kabouters, aardmannetjes, dwergen, spoken, elfen, weerwolven en heksen wel voorbij. Maar een aantal dialectwoorden is wel in die mythische voedingsbodem ontstaan. En daar zullen we een paar voorbeelden van bespreken.

Allereerst laten we de vermaledijde heksen de revue passeren. Een heks is meestal een vrouw die in contact treedt met boze machten, waardoor zij in staat is mensen en dieren te betoveren en schade te berokkenen. In de regel ligt in het volksgeloof de nadruk op het kwaadaardig handelen van de heks. Religieuze vervolging van vermeende heksen begon in de veertiende eeuw. Heksen werden nu niet meer alleen vervolgd vanwege schadelijke tovenarij, maar vooral omdat ze een verbond met de duivel hadden gesloten, zo dacht men.
Het geloof dat heksen leden waren van een geheime duivelse sekte, leverde de vereiste basis om tot heksenvervolgingen over te gaan.

Ik kan nie hekse
Wat vinden we in onze dialecten nog terug van de heks?
In ieder geval enkele woorden. Als we iemand aansporen om toch vooral op te schieten, ontlokt dat vaak de stereotype reactie: ik kan nie hekse. Met andere woorden ik kan niet vlugger, want ik kan niet toveren. Heksen komt
verder voor in de betekenis ‘punniken, vlechten met een garenklosje’. In Terheijden is heksenketel ‘ketelmuziek’ bekend. In het Tilburgs komt dit woord voor in de betekenis van ‘grote ruzie’. Verspreid over bijna heel Brabant
komt heksenvlechten ‘onontwarbare kluwen vlechten in de manen van een paard’ voor. Het volksgeloof schreef dit toe aan boze geesten die het paard ’s nachts bereden.
Een heksenbezem of heksennest is een door een zwam veroorzaakte woekering in de takken van bomen, die zich als een bezem vertoont. Vooral te vinden in berken. De ‘echte’ heksenbezem was het vervoermiddel bij uitstek
voor heksen. Verder ken ik een heksenboom in Bladel en Sint Anthonis. Volgens sommigen is de Zwarte Kaat onder de heksenboom in Bladel begraven. Onder de heksenboom in Sint Anthonis zou een heks begraven liggen. In
de flora komen we nogal wat heksen tegen: heksendoorn en heksenhout ‘gaspeldoorn’, heksenkruid ‘herik’ (Haa­ren), heksenmaast ‘zeeden’ (Tilburg). Waarom deze planten met heksen in verband gebracht werden, is niet met
zekerheid bekend.

Alvermannekes

Alf ‘boze geest’ komt algemeen in het Germaans voor, denk maar aan Duits Alb, Oudnoors alfr, Oudsaksisch alf, enz. In de Noorse mythologie is het een term voor de geesten der afgestorvenen, die als beschermers in de woning van overledenen blijven wonen en aan wie men offers brengt. In het Nederlandse volksgeloof zijn het vaak kleine boosaardige geesten. Daarentegen behoren alvermannekes volgens de volksoverlevering tot een soort goed­aardig kaboutervolk dat ’s nachts arme mensen komt helpen met hun werk. De alvermannekes komen dan uit hun berg gekropen en maken stilletjes het huis schoon, melken de koeien, scheren de schapen, enz. Alf werd in de Middeleeuwen al in overdrachtelijke zin gebruikt voor een zot, dwaas. Hiervan werd het werkwoord alven ‘gekheid maken’ afgeleid. In Oostelbeers komt alven ‘niet stil kunnen zitten’ voor. Alfrank ‘bitterzoet, een giftige heesterplant uit de nachtschadefamilie’ komt in Breda voor. Het is een samenstelling van alf en rank. Het woord rank vanwege de windende takken. In het volksgeloof werd deze plant blijkbaar met alven in verband gebracht. De Bont kent voor Oerle het woord allevraoten ‘druk in de weer zijn, maar niet opschieten’ dat ik in verband zou willen brengen met alfraad ‘bijeenkomst van alfen’. In aolferkleut (= alferkloot) zien we alver zoals in alvermanneke. De verhouding tussen alf en alver is niet zonder meer duidelijk. Het Woordenboek der Nederlandsche taal ziet in alver een afleiding van alven (zoals schaatser van schaatsen, loper van lopen, enz.). Dit lijkt me aannemelijk. Maar in het Rijnlands komt bijvoorbeeld wel Albermännchen voor, maar niet het werkwoord alben. Daar is alber blijkbaar afgeleid van alb en dan zit Albermännchen in elkaar als Heinzelmännchen en algemeen Duitse woorden als Alfermann, Eikermann, Tellermann. Als dat bij ons ook zo is, dan is alver afgeleid van alf en niet van alven. In het Brabants etymologisch woordenboek van Debrabandere wordt alver gezien als een samenstelling van alf en het Germaanse hari ‘leger’, wat ik minder waarschijnlijk acht. Maar we zijn nog niet ‘uitgealfd’. Het woord alver zal ook aanwezig zijn in dalver ‘onnozel persoon’ (Rosmalen, Nuland). De ‘d’ van dalver komt van het lidwoord ‘de’. Dus d’alver werd dalver.
En een afleiding hiervan is weer dalveren ‘donderjagen’ (Noordmeierijs).


De schrik van kleine kinderen

Nekkermenneke Pen-aquarel - Nelleke de Laat

Nekkermenneke ‘watergeest’ is Kempenlands. Het is een samenstelling met Middelnederlands necker ‘watergeest’, dat verwant is met Oudnoors nykr, Duits Nix, Engels nick­er, Zweeds näck ‘watergeest’. Het Middelnederlandse necker werd ook wel gebruikt voor de klassieke zeegod Neptunus. Het woord komt in de meeste Germaanse talen voor in de betekenis van fabelachtig waterdier of waterdemon. Later kreeg het woord in het Nederlands ook de algemenere betekenis van kwade geest, monster, duivel. In mijn jeugd werden kinderen nog bang gemaakt met het nekkermenneke dat in de put zou zitten of in andere wateren waarin je kon verdrinken. Het boosaardig wezentje had ook vaak een hark of iets dergelijks bij zich, waarmee kleine stoute kinderen in het water getrokken konden worden.
Dan komen we nu bij de wolven. Er worden veel sprookjes verteld over hun kwaadaardigheid zoals Roodkapje en de Wolf en de zeven geitjes. Toch zijn er ook wel positieve uitzonderingen. Zo werden Romulus en Remus – volgens een legende stichters van de stad Rome – door een wolvin gezoogd. En het jongetje Mowgli in Jungle Book werd door wolven grootgebracht.
Wolven spelen een belangrijke rol in de folklore. Een weerwolf is een mens die ’s nachts in een wolf verandert. Vrij algemeen was het volksgeloof verspreid dat een ziektedemon de gedaante van een wolf aan kon nemen. Zo komt in Brabant vrij algemeen het woord wolf voor in de betekenis van ‘cariës, tandbederf’.
De wolf zou in de tand huizen en daar het ongemak veroorzaken. Minder bekend is ‘wolf in de staart’ voor een ernstige stofwisselingsziekte die bij koeien na het kalven op kan treden.
Volgens de overlevering zou er een worm in de staart zitten, genaamd de wolf. Wel te beschouwen als een demonische ziekteverwekker.
Men probeerde dit euvel te verhelpen door de wolf uit de staart te snijen. Met een scherp mes maakte men een sneetje in de staart en smeerde de wond in met groene zeep. Hierop zou de wolf het hazenpad kiezen. Voor Reusel ken ik nog de benaming wolf ‘moederkoren’, een schimmel die op de aren van granen zoals rogge en tarwe groeit. De benaming moederkoren is afgeleid van het gebruik door vroedvrouwen om weeën op gang te brengen met behulp van deze schimmel. Moederkoren produceert giftige stoffen, die kunnen leiden tot darmkrampen, doorbloedingsproblemen en hallucinaties. Voor een volwassen persoon kan vijf tot tien gram moederkoren dodelijk zijn. Ook hier verschijnt de wolf dus weer als ziektedemon.
In onze jeugd mochten we niet door het koren lopen. Om ervoor te zorgen dat we dat niet deden werden we bang gemaakt voor de wolf die zich in het koren schuil zou houden. Hier dus de wolf als kinderschrik. Jammer voor het koren, dat we er geen snars van geloofden.


Betekenissen van de dauwworm
We komen nu bij ons laatste voorbeeld. We hopen dan voldoende duidelijk gemaakt te hebben dat er inderdaad nog dialectwoorden voortleven, die met het volksgeloof van weleer in verband gebracht kunnen worden. We besluiten met de dauwworm die in allerlei betekenissen verspreid door bijna heel Brabant voorkomt. Er kunnen verschillende soorten ‘beestjes’ mee aangeduid worden: glimworm, meelworm, houtworm, regenworm. Worm had een veel ruimere betekenis dan ons huidige pier. Zo zijn een houtworm en een meelworm de larve van een kever. De glimworm is een lichtkever. Allerlei soorten van klein, kruipend ongedierte konden worm genoemd worden. Zelfs de slang en de draak werden wel worm genoemd. De benaming dauwworm kan gebaseerd zijn op het volksgeloof dat dit beestje uit dauw ontstaan is. Daarnaast bestaat dauwworm als benaming voor een paar ziekten: eczeem, wormkwaal bij vee, en schurftmijt. De worm werd in het volksgeloof blijkbaar als een (demonische) ziekteveroorzaker gezien. De benaming dauwworm ‘ongedierte’ zal primair zijn, waarna de ziekte die door deze worm veroorzaakt werd, naar het beestje genoemd werd.


Bron: Terry van Erp